O ja, ik heb trouwens kanker
- Ilse Annegarn
- 23 aug 2023
- 3 minuten om te lezen

Toen ik bijna een jaar terug als vrijwilligster bij de bibliotheek begon, besloot ik over twee onderwerpen niet te gaan praten. Niet over mijn schrijfactiviteiten en niet over mijn ziekte. Ik ben hier immers om wat goeds voor een ander te doen en niet om het over mijn eigen lusten en lasten te hebben. Of het gelukt is?
Het niet over mijn eigen schrijverij praten, hield ik enkele maanden vol. Maar toen een collega zei dat ze schrijvers bewonderde, omdat het haar zo’n enorme klus leek; boeken schrijven, flapte ik eruit dat het schrijven vooral leuk is om te doen. En ja, toen kwam er natuurlijk ook uit dat ik zelf ook boeken schrijf die ook in ‘onze bieb’ te leen zijn. De andere vrijwilligster waar ik veel mee samen werk, weet dat inmiddels ook en sterker nog: ze heeft al werk van me mee naar huis genomen, omdat ik het overenthousiast in haar handen duwde.
Niet over mijn ziekte praten, lukte veel gemakkelijker. Tot gisteren. Het was bloedheet en in de bieb is het dan super-bloedheet. Het is echt een wonder dat, op dit soort dagen, de folie van de boeken niet spontaan loslaat. Wanneer ik me (enigszins) inspan met deze temperaturen, loopt het water in straaltjes van mijn voorhoofd. Mijn collega vroeg me herhaaldelijk of alles goed ging en ik antwoordde naar waarheid: ‘Ja hoor, ik zweet alleen als een gek met dit weer.’
Ik was deze keer blij dat de arbeid er na drie uur op zat. We gingen met de lift naar ons gezamenlijke kluisje. ‘Ben je er de volgende keer ook weer?’ vroeg ik. ‘Ja hoor, antwoordde ze, hoezo?’ Ik dacht heel even na over wat ik nu het beste kon gaan zeggen. Ik koos voor het kortste maar wel eerlijke antwoord: ‘Ik ben er dan zelf niet, moet dan naar het Radboud.’ Ik voelde me geroepen om er een kleine toelichting bij de geven. ‘Ik krijg een infuus en dat duurt een paar uur. En van tevoren moet ik weer bloed laten prikken en na het infuus krijg ik alle uitslagen van mijn arts.’
Meteen nadat ik deze info had verstrekt, kreeg ik het nog warmer. Ik bedacht: ‘Ahhh Ilse, dit is niet handig om te vertellen als je het niet over K. wil hebben.’ Geen normaal mens zal bij deze onbekende en onverwachte informatie reageren met: ‘Oké, veel succes dan.’ Of: ‘O ja, natuurlijk, zien we elkaar de keer daarna weer!’
Nee, zeker bij zo’n lief mens als deze vrijwilligster, riep mijn mededeling heel veel vragen op. We waren inmiddels in de fietsenkelder gearriveerd. Met display en fietsensleuteltje in de hand, buitelden haar vragen als jonge puppies over elkaar heen. ‘Het Radboud? Wat voor een infuus? Wat heb je dan? Hoe lang al? Hoe ben je behandeld? Ben je nu genezen? En nu dan?’
Ik probeerde zo kort en bondig mogelijk haar vragen te beantwoorden. Infuus met botversterker, bloedkanker in het beenmerg, 2020, stamceltransplantatie met eigen stamcellen, is nog niet te genezen.’ Ik eindigde met: ‘Maar nu gaat het heel goed hoor.’
De vrijwilligster zag er inmiddels volgens mij veel slechter uit dan ik. Thuisgekomen heb ik haar nog maar even geappt dat ik begrijp dat het nogal veel info was ineens, maar dat ik inmiddels zelf goed aan de diagnose gewend ben. Ze schreef terug dat het haar inderdaad overvallen had, maar dat het vooral fijn is dat het nu goed gaat.
Als ze nu weer vragen stelt, zal ik haar mijn blog over de periode van behandeling doorsturen en kan ze me enigszins gedoseerd leren kennen. Maar voorlopig zie ik er vooral naar uit dat we het de volgende keer samen, weer gewoon hoofdzakelijk over boeken en lezen kunnen hebben.
Opmerkingen