Zwarte kip
- Stephanie van Leeuwen
- 11 jul 2024
- 4 minuten om te lezen
Bijgewerkt op: 2 dagen geleden

De oude vrouw liep moeizaam voor me uit door de woonkamer van haar appartement. Ze wees haar haar trots: een vitrinekast gevuld met glazen en karaffen.‘Ik heb jaren kristal verzameld’, zei ze met haar on-Achterhoekse tongval. ‘Ik had wel twee appartementen kunnen vullen met glazen. Maar toen moest ik hierheen. Nou, toen heb ik alles maar weg gedaan. Alleen deze heb ik nog. ‘Je ken niet alles bewaren hè.’ Haar felle blauwe oogjes keken me onderzoekend aan.
‘Laten we maar even in de keuken gaan zitten’, zei ze. Met wat moeite ging ze even later op een keukenstoel zitten. ‘Zonder schoenen kan ik niet lopen. Maar de thuiszorg moet me helpen om ze aan te doen.’
Mijn uitgangspunt was het bespreken van haar medicijnen, haar uitgangspunt was anders. Ik liet haar voor, en ze vertelde me over de hongerwinter.
‘We aten bloembollen, die sneden we in stukjes. Het was net ui. Ik zeg niet snel dat iets vies is, maar dát….’ Ze was even stil.
‘Het doet me soms gewoon pijn als ik zie hoe die jongeren van tegenwoordig met eten omgaan. Een bruin plekje op een appel, brood van thuis waar ze geen zin in hebben… Ze gooien het gewoon weg’, mompelde ze. De negentigjarige ogen staarden voor zich uit, en in die tussentijd schakelde ze van het bijna gekwetste gevoel naar de nieuwe realiteit. ‘Ze weten niet wat honger is. Het is een heel andere tijd hè?’ Zelf had ze ook kinderen, twee maar eigenlijk vier. Twee waren er dood en twee woonden er aan de andere kant van het land.
Zonder overgang ging ze verder: ‘… en ze hebben bijna alles weg gehaald. Baarmoeder, galblaas. Ik ben heel wat keren bij de dokter geweest.’
En na de thema’s oorlog, ziekte en dood werden nu ook de eindjes van haar gezondheid steeds korter. Ik begreep dat haar schip niet leek te varen op lichtpuntjes.
‘Eigenlijk zou ik liever dood gaan, want het wordt alleen maar minder en dan moet ik straks naar een verpleeghuis. En als je daar eenmaal bent, blijft er niets van je over’, zei ze.
Ik dacht aan mijn oma, die dertig jaar geleden naar een Amsterdams verpleeghuis ging. Ik moet een jaar of zestien geweest zijn toen ik daar met mijn moeder en zus op bezoek ging.
De oudjes kregen elke zondagmiddag een advocaatje met slagroom. Als wij toevallig op bezoek waren, kregen we ook een glaasje. Vanaf dat moment stond ik erop om voortaan op zondagmiddag op bezoek te gaan bij oma. Het enige minpunt was het kleine glaasje. Ik had een vergrootglas nodig om te zien waar die tien milliliter advocaat gebleven was. En wat betreft mijn oma, daar bleef aan het eind ook niet veel meer van over.
Ik keerde terug naar het keukentje waar ik zat. De overleefster had sinds een tijdje huishoudelijke hulp – ‘eindelijk’, verzuchtte ze er achteraan.
‘Eerst had ik een hele goeie, die wist wat ze moest doen en die zag het werk liggen weet je wel. Maar ze werd zeventig en ging stoppen. Toen kreeg ik een meisje, zo’n jong ding, en die had overal last van.’ Ze maakte een laat-maar-zitten-gebaar met haar hand.
‘Dat kind deed helemaal niks’, mopperde ze. Ze mocht dít niet van de dokter, en ze mocht dát niet van de dokter. En verder zat ze alleen maar op haar telefoon te koekeloeren, terwijl ze hier in huis niets deed. Nou, volgens mij mag dat ook niet van de dokter.’ Ik grinnikte.
Dit leek me een goed moment om het onderwerp medicijnen aan te snijden. Ze pakte een herkenbaar wit plastic bakje; ik vermoedde dat daar ooit nasi, bami of witte lijst in had gezeten. Nu zat er een maaltijd in van halflege strips, met op de bodem een gekleurd reliëf van losse tabletten en capsules.
Een week eerder hadden we aan de farmaceutische tekentafel een medicijnrol geopperd, voor meer overzicht. Maar deze vrouw wilde graag zelf beschikken, en mijn rechter hersenhelft snapte dat volkomen. Tegen beter weten in hoorde ik mezelf een medicijnrol voorstellen.
‘Nou, dat zie ik niet zitten. Ik kan het nog heel goed zelf’, antwoordde ze. Met een schuin oog keek ik naar de losse capsules. Nog één poging.
‘Wilt u het anders voor een paar weken proberen?‘ probeerde ik. ‘Is het niets, dan zetten we de rol weer stop.’ Met die gedeelde middenstip hadden we een deal.
Na drie weken belde ik haar om te horen hoe het ging. ‘Ik hoef die rol niet meer hoor’, zei ze.
‘Zet maar uit, ik doe het gewoon weer zelf.’
Met volle overtuiging zette ik daarna het baxtervinkje uit. Deze dame maak je niets wijs, laat haar maar lekker schuiven met haar nasibakje. En het mooiste: levensverhalen van anderen maken je eigen levensverhaal mooier.
Als ik later groot ben, komt er misschien een moment waarop ik deze tekst en de rest vergeten ben. Misschien moet ik zelfs ooit naar een verpleeghuis. Maar ik ga daar alleen naartoe als ze advocaat serveren in een glas wat groter is dan klein. En dan proost ik samen met de andere oudjes en een Zwarte Kip op het leven wat we vergeten zijn.
Opmerkingen